Jef Stroo (°1958) is geboren en groeide op in Brugge.
Hij studeerde pedagogische en psychologische wetenschappen aan de KU Leuven en rondde ook een postgraduaat in de gedragstherapie aan de RU Gent met succes af. Hij werkt voltijds in de sector voor personen met een beperking, in de beginjaren als orthopedagoog en de laatste tien jaar in een verantwoordelijke beleidsfunctie.
Goesting om te schrijven bleef jaren onderhuids sluimeren maar beperkte zich aanvankelijk tot professionele artikelen. In 2015 ontkiemde de drang om zelf een verhaal te schrijven. Net vóór het begin van de zomer van 2019 verschijnt zijn debuutroman, Het blauwe schrift.
Uit een interview met Thomas Rosseel in het ‘Brugsch Handelsblad’
Sorry dat ik het zo stel, maar erg jong ben je er niet aan begonnen.
“(lacht) Dat is rijkelijk laat inderdaad. Ik loop al mijn hele leven rond met het idee dat ik dit ooit wou doen maar een heel druk gezinsleven, met zes kinderen uit twee relaties en ondertussen ook al drie kleinkinderen, maakte dat niet mogelijk. Ik heb ook een leidinggevende functie als hoofd zorg en ondersteuning bij De Vierklaver (in Landegem, red.). Er was dus gewoon lang geen tijd. Een jaar of vier geleden is dat veranderd. Toen onderging ik een chirurgische ingreep aan mijn hart. Ik moest vier maanden rusten. ‘Het is nu of nooit’, dacht ik. Er was plots tijd om aan het boek te beginnen. Ondertussen schrijf ik dagelijks.”
Kun je eigenlijk rustig schrijven met zo’n druk bestaan?
“Ik schrijf veel thuis, tijdens het weekend vooral. Dat lukt enkel omdat mijn gezin mij die tijd geeft. Ze missen mij dan wel, maar ik ben ze dankbaar dat ik die kans krijg. Ik trek ook zo’n vijf keer per jaar op mijn eentje voor enkele dagen naar de Cap Blanc-Nez in Frankrijk. Ik trek me er helemaal terug, afgezonderd in een grote hoeve, om te schrijven.”
‘Het blauwe schrift’ speelt zich af tijdens het interbellum. Waar komt jouw interesse voor die tijdsperiode vandaan?
“Op de een of andere manier ben ik altijd al met die tijdsperiode bezig geweest. Ik heb school gelopen in het Sint-Leocollege. In het laatste jaar moesten we een geschiedenisles geven. Ik koos voor een les over het nazisme. Waarom weet ik niet, maar het fascineerde me toen al enorm. Misschien is de concrete aanleiding mijn voorliefde voor brocanterieën, waar ik al van jongs af naar toe ga. Ooit heb ik op de jaarlijkse grote brocanterie in Rijsel een volledige jaargang van ‘Le Patriote Illustré’ op de kop kunnen tikken. Dat is een Belgisch, Franstalig weekblad, ietwat uit de hogere kringen, met enorm veel foto’s over de jaren twintig en dertig. Ik ben beginnen schrijven door één specifieke foto uit 1928, die een hele grote indruk op mij maakte.”
Wat stond daarop?
“Er staat een meisje van tien jaar op, heel centraal in de optocht tijdens de tienjarige herdenking van Wapenstilstand. Ze staat tussen de serene, lange rijen van volwassen mensen. Dat triggerde mij enorm. Ik ben bij haar begonnen voor mijn eigen verhaal. Het gaat trouwens vooral over sterke vrouwen. Er is één mannelijk hoofdpersonage maar er zijn zo’n vijf vrouwelijke hoofdpersonages. Ik probeer dat vrouwelijke een belangrijke plaats te geven, want dat wordt te weinig benadrukt in onze samenleving. Ik heb vijf dochters, dus ik weet waarover ik spreek. (lacht)“
Vormden je kinderen dan een inspiratiebron?
“Dat speelt sowieso onbewust mee. Het feit dat een meisje van tien jaar op een foto mij fascineert, is niet toevallig. Ik heb altijd een passie gehad om met kinderen te werken. Ik ben orthopedagoog van opleiding en heb mijn ervaring op werkvlak. Er komt ook een psychiatrische voorziening voor in het boek. Dat is niet toevallig want ik heb ook nog in zo’n voorziening gewerkt. Je neemt altijd je levenservaring mee in wat je doet.”
Speelt verontwaardiging over die tijd ook mee?
“Over de historische context dan, ja. Het verontrust me hoe een politiek systeem zoals het nazisme erin slaagde een soort van gedachteloosheid bij de bevolking te bewerkstelligen. Eerst werd elk kritisch individu letterlijk geëlimineerd. Tegelijkertijd bespeelde men de onvrede bij de gewone mensen met de economische situatie. Er was namelijk honger en grote werkloosheid. De angst van de burger werd gebruikt om er haat mee aan te wakkeren, de Joden werden de zondebok van alles wat fout liep.”
“Mensen zaten ook gewrongen tussen dubbele gevoelens die in de jaren twintig onze Westerse samenleving in de greep hielden. Er was immens veel verdriet. Er was geen enkel gezin waar niemand werd gemist. Maar het was ook de tijd van de grootste gekte. Dolle vreugde om het einde van de oorlog met allerlei uitspattingen. Ik heb beelden bekeken van Berlijn, Brussel en Parijs van toen. Je ziet de meest extreme taferelen. Ook in de kunst en muziek komt dat terug, dat gebruik ik ook in het boek.”